Op 29 mei 2015 komt de langverwachte documentaire “The True Cost” uit (Moore, 2015). Andrew Morgan, de regisseur, beschrijft zijn film als volgt: “Het is een verhaal over kleding, de kleding die we dragen, de mensen die de kleding maken en de impact die de kledingindustrie heeft op onze wereld”. Hoewel de documentaire 5 jaar geleden is gemaakt, is de informatie nu niet van mindere waarde dan toen. Na het maken van de documentaire heeft het Morgan’s beeld van de kleding die hij draagt voor altijd veranderd. Hij hoopt dat dit effect kan worden doorgegeven aan de mensen die de documentaire hebben gekeken of nog gaan kijken (Ross & Morgan, 2015). In dit artikel belicht ik wat de noodzaak van de documentaire is en bespreek ik wat de grootse indruk op mij heeft gemaakt.
Door: Madelief Zaal
Kleding is “onze gekozen huid”, het is een van de manieren waarop we naar anderen communiceren wie we zijn (Ross & Morgan, 2015). Sinds de jaren vijftig is de manier van hoe we kleding produceren en de manier waarop het gehele systeem van de fashion wereld in elkaar steekt, compleet veranderd. Waar de kleding eerst dichtbij het land van consumptie werd gemaakt, zien we dat er in de loop van de vorige eeuw steeds meer sprake is van ‘outsourcing’ naar ontwikkelingslanden aan de andere kant van de wereld. Men kijkt naar de kledingindustrie vanuit de ‘big business interest’: hoe meer sprake is van outsourcen in de productie, hoe goedkoper de kleding wordt en hoe meer winst gemaakt kan worden (Ross & Morgan, 2015). Waar we vroeger voor elk seizoen een nieuwe collectie hadden, zijn er nu bij wijze van spreken 52 seizoenen, elke week wordt er nieuwe kleding in de winkels gehangen.
Om duidelijk te maken op welke manier op dit moment geproduceerd wordt in de kledingindustrie kijken we naar het land Bangladesh. In 2015 zijn er in totaal ongeveer 40 miljoen werkers in de kledingindustrie, ongeveer 4 miljoen hiervan werken in de 5000 Bengaalse fabrieken. De omstandigheden in de fabrieken zijn slecht. Het is er warm en er komen chemische stoffen vrij tijdens de productie. De mensen die in de fabrieken werken verdienen niet meer dan 10$ per maand. De westerse merken bepalen waar de kleding wordt gemaakt. Door deze machtspositie blijft de competitie tussen de ontwikkelingslanden doorgaan. De fabrieken hebben het werk zo hard nodig dat ze niets anders kunnen doen dan de prijzen van de productie omlaag brengen. Het grote probleem is dat de fabrieken dit niet kunnen betalen, ze zullen moeten bezuinigen op andere factoren, zoals de veiligheidsmaatregelen. Dit werd als normaal gezien binnen deze nieuwe manier van kleding produceren en niemand keek ernaar om (Ross & Morgan, 2015).
Dit verandert op 23 april 2013. Om 9 uur ’s avonds stort in de hoofdstad van Bangladesh het acht verdiepingen hoge gebouw van Rana Plaza in. Bij de ramp komen 1034 mensen om het leven. De ramp van Rana Plaza is geen incident, maar een van de vele. Dit is echter wel de eerste die groots door de media belicht wordt. De werkers hadden al laten weten dat er scheuren in het gebouw zaten, toch is hier niets aan gedaan (De Correspondent, 2018). Steeds meer rampen in de kledingindustrie vullen het nieuws wereldwijd. In 2013 zijn drie van de vier ergste rampen in de kledingindustrie. Hoewel het dodental toeneemt blijft de kledingindustrie groeien. Het jaar na de ramp van Rana Plaza, 2014, is zelfs het winstgevendste jaar tot dan toe (Ross & Morgan, 2015). Hoe kan een industrie die zoveel winst maakt, niet de veiligheid van haar werkers garanderen?
Er zijn over het algemeen twee meningen over de sweatshops, fabrieken waar mensen onder slechte omstandigheden vele uren werken voor een laag loon (Redactie, 2018). Allereerst de kijk die wordt gebruikt om te verantwoorden hoe de kledingindustrie nu produceert; er is niets mis met de manier waarop mensen werken in de lagelonenlanden. De werkers kiezen er zelf voor, er zijn ergere en gevaarlijkere banen. Volgens deze kijk moet er rekening worden gehouden met het feit dat we de mogelijkheden van de mensen in de fabrieken niet mogen vergelijken met onze mogelijkheden. Hetzelfde geldt voor de lonen en de werkomstandigheden (Ross & Morgan, 2015).
De tweede kijk gaat uit van een manier waarop kleding voor economische groei kan zorgen zonder de negatieve gevolgen die we zien in de industrie. Het gaat om de ‘faire trade’ kledingmerken (Hodakel, 2020). Deze merken denken eerst na over de plekken waar de kleding zal worden geproduceerd en of dit op een eerlijke en veilige manier gebeurt met oog op natuur en klimaat. Pas hierna gaan ze met behulp van deze informatie aan de slag met het ontwerpen van een collectie (Ross & Morgan, 2015).
Naast de onveilige omstandigheden in de fabrieken zijn er nog meer problemen in de kledingindustrie die moeten worden benoemd. Niet alle onveilige omstandigheden worden veroorzaakt door het gebouw waar de mensen in werken. Er is ook sprake van geweld in de fabrieken. Wanneer de werkers, waarvan 85% vrouw is, naar de manager gaan om verbetering te eisen kan dit zich uiten in fysiek geweld. Zo vertelt Shima Achter, een werkster uit Bangladesh, dat zij en de vrouwen die naar de manager gingen in elkaar werden geslagen met stoelen, stokken en kabels (Ross & Morgan, 2015). In een industrie die het meest afhankelijk is van menselijk werk, wordt niet geluisterd naar mensen zoals Shima die verbetering willen.
De kledingindustrie is niet alleen afhankelijk van menselijk werk, maar ook van de natuurlijke bronnen die nodig zijn om de kleding te maken. Na de olie-industrie is kleding is de tweede meest vervuilende industrie ter wereld. Naast dat de industrie enorm grote negatieve gevolgen heeft voor de natuur en natuurlijke bronnen verbruikt, weten we niet om welke hoeveelheid het precies gaat. Vervuiling vindt overal ter wereld plaats, een voorbeeld is de Ganga rivier in India. De rivier is vervuild geraakt door de leerfabrieken in Kanpur. 500 miljoen liter giftig afvalwater komt uit de lokale looierijen en verspreidt zich naar de rivier, het water dat de boeren gebruiken voor het land en het drinkwater (Ross & Morgan, 2015).
Een andere grote bron van vervuiling zijn de chemische stoffen die worden gebruikt in de landbouw. Veruit de meeste kleding die wereldwijd gedragen wordt is gemaakt van katoen. Door de toegenomen vraag naar katoen worden de katoenvelden helemaal opnieuw ontworpen om bij te blijven met de kledingindustrie. Het gebruik van chemische stoffen wordt nu als normaal gezien en dit brengt grote ecologische effecten met zich mee. De gevolgen zijn zelfs zo groot dat het de vraag is of we er nog wel controle over hebben (Ross & Morgan, 2015).
De chemische stoffen hebben niet alleen effect op de natuur, maar ook op de mensen die ermee in aanraking komen. Die grote hoeveelheid chemische stoffen waar men mee werkt heeft invloed op de menselijke gezondheid. Het verhoogt de kans op geboorteafwijkingen, kanker en geestesziekte. In de regio rondom de katoenplantages in Punjab in India wonen veel kinderen met een verstandelijke beperking. Omdat de mensen in de regio geen geld hebben om een dokter te betalen, wachten de meeste ouders op de dood van hun kinderen (Ross & Morgan, 2015). De schulden die de boeren opbouwen bij bedrijven die de chemische stoffen maken lopen vaak hoog op. Deze schulden leidden in de periode tussen 2000 en 2015 tot 250.000 gerapporteerde zelfmoorden onder boeren. Dat is ongeveer een boer elke dertig minuten. Het is de grootste golf van gerapporteerde zelfmoorden in de geschiedenis (Ross & Morgan, 2015).
Nu het bewustzijn over de impact die kleding op onze wereld heeft toeneemt, zijn er belangrijke mensen in de industrie ziet vraagtekens zetten bij het model dat nu gebruikt wordt. Richard Wolf, een Amerikaanse econoom, is van mening dat het echte probleem ligt in het economische systeem zelf. Onze economie is gebaseerd op het materialisme van consumenten. Wolf zegt dat kapitalisme niet kan veranderen en wat we daarom moeten doen is zoeken naar alternatieven. Hij beseft dat dit erg hoog gegrepen is en vind het dan ook belangrijk dat er op zijn minst een nationaal en misschien wel internationaal debat over moet komen (Ross & Morgan, 2015).
Dit is het begin van een keerpunt: niet alleen voor een nieuwe manier om de kledingindustrie in te richten, maar ook voor het kapitalisme en de economie. We moeten consumenten veranderen in activisten die mensenlevens niet op het spel willen zetten voor een kledingstuk (Ross & Morgan, 2015). Juist omdat de impact van deze industrie zo ongelofelijk groot is, kunnen we niet opgeven en moeten we blijven nadenken over de kleding die we kopen.
De grote vraag was zowel toen, in 2015, als nu: komt het keerpunt daadwerkelijk? Blijven we onze blijdschap zoeken in het consumeren van producten en zullen we onze ogen blijven dichtknijpen voor de levens van mensen die onze kleding maken? Of herinneren we ons dat alle kleding die we dragen door mensen is aangeraakt en dat verandering daarom alleen mogelijk is als we samenwerken?
Het kijken van deze documentaire heeft een grote invloed op me gehad. Ik ben zeker anders gaan kijken naar mijn kledingkast en heb me voorgenomen goed na te blijven denken voordat ik iets koop. Ik kan iedereen aanraden om de documentaire te bekijken. Er zijn zoveel dingen waar je waarschijnlijk nog nooit bij hebt stilgestaan en de documentaire kan het beeld dat je hebt over de kleding die je draagt veranderen, net zoals regisseur Andrew Morgen hoopte dat zou gebeuren.
Literatuur:
Ross, M. (producent), Morgan, A. (regisseur). (2015). The True Cost. Los Angeles, CA: Untold Creative.
Moore, B. (29 mei, 2015). ‘The True Cost’ documentary tallies global effect of cheap clothes. Los Angeles Times. Verkregen via https://latimes.com
Demkes, E. (24 april, 2018). Wat er vijf jaar na de ramp in Rana Plaza is veranderd in de kledingindustrie in Bangladesh. De Correspondent. Verkregen via https://decorrrespondent.nl
Redactie War on Want. (z.d.). Sweatshops in Bangladesh. War on Want. Verkregen via https://waronwant.org
Hodakel, B. (29 mei, 2020). What is Fair Trade clothing and how is it regulated (ten essential principles). Sewport. Verkregen via https://sewport.com